Over kloosterregels en deugdzaam bestuur

De ontmoeting
Ze aarzelen bij het half open houten hek onder de kloosterpoort. Zij in vrolijk gebloemde jurk, hij in korte broek met T-shirt. Achter in de twintig, begin dertig schat ik. Dagjesmensen waarschijnlijk. Allebei een kartonnen bakje met ijs in de hand.

Zij schudt haar hoofd, “Laten we het niet doen”. Maar hij doet een paar stappen voorwaarts zodra hij ons ziet en vraagt, “Wij willen de abdij zien, maar mogen niet verder door dit bordje ‘toegang verboden voor onbevoegden’. Hoe werkt dat?”.

Als filosoof denk je dan al snel aan de ‘semantische categorie-vergissing’ die Gilbert Ryle introduceerde in zijn boek ‘The Concept of Mind’ (1949). Daarin beschrijft hij hoe een bezoeker van de universiteit van Oxford, nadat hij de gebouwen van de verschillende colleges heeft gezien, inclusief de bibliotheek, de vraag stelt “Maar waar is de universiteit gelegen?”. Ryle brengt het in als een denkfout die schuil gaat achter de Cartesiaanse tweedeling tussen geest en materie, ziel en lichaam. Alsof je, wanneer je de mens meemaakt al handelend in vlees en bloed, je afvraagt ‘Maar waar zit de ziel?’.

Hier speelt echter wat anders, denk ik.
Wij lopen naar hem toe en vragen hem mee te gaan terug achter het hek. “Hier mogen wij spreken. Aan de andere kant van het hek, binnen de abdij, geldt de stilteregel. Het is stil in de gangen, de gaanderijen, de kloostertuin etc. Men spreekt enkel in de ruimtes die daarvoor bestemd zijn.”

“Jemig”, zegt hij, “het komt allemaal erg stil over inderdaad”. Zij voegt zich bij ons. “Ik zei al, laten we ons gewoon houden aan dat bordje en weer teruglopen.”

“De vraag is natuurlijk waarom je je aan zo’n gebod zou houden”, zeg ik. “Gewoon omdat het er staat of omdat je begrijpt wat er achter schuil gaat. Volg je een regel blind en doe je domweg wat er staat? Je kunt je er ook blind tegen afzetten: ‘hier heb ik geen zin in!’. Of zie je waar de regel voor staat?”

“Laten we eens goed naar dit bordje kijken. Waarom hangt dit bordje hier?”, vroeg ik hen. Beiden reageren: ”Verderop bij het kasteel hangen ook van die borden langs het bos: ‘Verboden toegang, privaat eigendom’.

“Ja, de familie wil geen pottenkijkers op hun landgoed. Maar waarom willen de Paters Norbertijnen geen vreemden in hun kloostertuin? Zij kiezen ervoor om gescheiden van de wereld te leven. Dat wil zeggen, zij bepalen zoveel mogelijk zelf wanneer ze wel of niet met de buitenwereld in contact treden. Dat doen ze om rust en contemplatie op te zoeken. Ver van het gewoel. Zo kunnen zij hun aandacht richten op bidden en werken. Zonder afleiding.”

“Dus, hoe vreemd het ook klinkt: juist in dit bordje zien jullie de abdij. Het is een wereld buitensluitende ruimte, waarbinnen rust en contemplatie heerst. En door dat bordje te eerbiedigen houd je de abdij in stand.”

“Want stel dat er mensen binnenlopen vanaf de terrasjes aan de straatweg en ze gaan hier rechts op die schaduwrijke banken zitten, wat ontstaat er dan hoogstwaarschijnlijk? Een vrolijk kletsend gezelschap van ouders met kinderen, vrienden die elkaars videootjes bekijken, innig verstrengelde paartjes. De kloostertuin wordt zo een gezellig pleintje, waardoor de paters zich vervreemd voelen van hun eigen domein.”

“Ja, maar wij willen de paters graag zien. Nu zien we alleen maar gesloten gebouwen en een leeg pleintje.”

“De paters kunnen jullie straks zien en horen. Om zes uur is het avondgebed in de kloosterkerk, de oudste in gebruik zijnde Norbertijnse kerk. Kijk, daar, als je helemaal links om de gebouwen heen loopt. Sowieso de moeite van een bezoekje waard.”

“Voorheen heerste hier natuurlijk meer bedrijvigheid – in de stallen, op de landerijen, in de brouwerij, de keuken, de herberg. Maar dat is al lang niet meer zo. Veel werk wordt gedaan door personeel van buiten. Van de elf broeders die hier momenteel leven zijn de meesten de leeftijd van 80 al gepasseerd. En zij blijven voornamelijk binnen.”

“Vaste gebedstijden, strikte regels vormen de kern van de abdij. Zij borgen de gewoontes die de broeders aanleren om een deugdzaam christelijk leven te leiden. Zelfs als gasten mogen wij enkel in het gastenverblijf komen en hebben contact met één broeder, de gastenpater, pater Benny. Die vormt de verbinding met de broeders. Dat gastenverblijf is hier overigens van oudsher aanwezig: op de eeuwenoude kruising van enkele doorgaande wegen moeten reizigers altijd onderdak kunnen vinden.”

“Als jullie het goed vinden gaan wij verder met onze retraite. Wij houden jullie trouwens niet tegen wanneer je de kloostertuin toch wilt betreden en we wensen jullie nog een fijne dag.”

Het koppel kijkt elkaar kort aan, bedankt ons beleefd en loopt al ijslepelend terug richting terras.

Zoals ik al opmerkte, hier was geen sprake van een categorie-vergissing á la Gilbert Ryle. Het refereert eerder aan een uitspraak van Johan Cruijff: “Je ziet het pas als je het door hebt!”.

Een oefenschool in deugzaamheid
Dit behartenswaardige incident tijdens onze voorjaarsretraite in de Abdij van Postel, zette me aan het denken over onze leergang Deugdzaam Bestuur en Toezicht. Dat heeft als ondertitel: ‘waar regels niet toereikend zijn’. Hoe zit dat in het kloosterbestaan? En wie of wat bepaalt daar dat regels niet toereikend zijn?

Eerst maar eens terug naar de regels. Of beter gezegd naar de Regel. Want veel van de heersende kloosterregels zijn te herleiden tot Sint Benedictus’ ‘Regel voor de monniken’, geschreven in de eerste helft van de zesde eeuw.*

In 73 hoofdstukjes (capitula) beginnend met ‘over de verschillende soorten monniken’ en eindigend met ‘over het feit dat niet de volledige beoefening van de gerechtigheid in deze regel vervat is’ wordt de beginnende leerling op de hoogte gesteld van de plichten binnen ‘deze oefenschool voor de dienst van de Heer’ (scola servitii, Proloog, 45). Al die verplichtingen bij elkaar heten ‘de regel’ en niet ‘de regels’. Dit enkelvoud benadrukt het feit dat er wordt gewerkt aan voorbeeldig gedrag en dat het geheel van de regel dient als voorbeeld. Zoals een bekend spreekwoord luidt: een goed voorbeeld doet goed volgen.

De regels waarover wij spraken met het tweetal dagtoeristen zijn dus eigenlijk oefeningen; oefeningen in dienst­ baarheid. Ze helpen de broeders om een deugdzame houding te ontwikkelen. Een houding die je als buitenstaander direct herkent bij de ontmoeting met een contemplatieve kloosterling: geduldig, respectvol, dienstbaar.

Het levende voorbeeld in een klooster is de abt (abbas = vader). Eerder met zijn daden dan met zijn woorden maakt hij duidelijk wat heilig en goed is (#2, 12). Aan hem is het te bepalen wanneer van de regels moet of mag worden afgeweken. Het laatste hoofdstukje geeft dat al aan: de beschrijving van de regel is niet volledig. En bij verschillende hoofstukjes staat expliciet vermeld dat de abt zelf de afweging maakt, bijvoorbeeld waar het de hoeveelheid voedsel betreft (#39,6): “in geval er bijzonder zwaar werk geweest is, wordt het aan het oordeel en de bevoegdheid van de abt overgelaten om, zo nodig, iets meer te geven …”. De abt beschikt over een goed onderscheidingsvermogen (discretio) en weet daarnaar te handelen (#64, 19). Hij paart wijsheid aan moed en maat. De abt speelt in op de uiteenlopende karakters van de broeders (#2, 31). Zo bepaalt de abt dat de broeder die goed is in de omgang met vreemden de gasten verzorgt. Maar hij kan er ook voor kiezen om een broeder een taak te geven die een bepaalde karaktertrek (bijvoorbeeld ijdelheid of perfectionisme) wat meer in balans brengt.

De broeders werken dus aan een deugdzame houding waarbij hun karakter op waarde wordt geschat en tegelijkertijd wordt gecorrigeerd. De halfjaarlijkse retraite van Peter en mij vervult eigenlijk eenzelfde functie als deze ‘oefenschool’. En iets soortgelijks beogen we bij Comenius met de leergang Deugdzaam Bestuur en Toezicht: een onderzoek naar voorbeelden en gewoontes die bestuurders, danwel toezichthouders helpen om te doen wat deugt.

Nog even terug naar het bordje ‘toegang verboden voor onbevoegden’. Dat verbod is niet absoluut. Het geldt bijvoorbeeld niet voor hulpdiensten. Die kunnen namelijk alleen maar via deze achterpoort met hun materieel naar binnen. De uitzonderingen worden echter niet afzonderlijk vermeld. Elk gebod, elke regel veronderstelt een goede verstaander. Iemand die het doorheeft.

* De Regel van Benedictus was niet de eerste regel voor monniken. Eén van de voorlopers is de Regel van Augustinus (eind vierde
eeuw). De paters Norbertijnen volgen de Regel van Augustinus, waaruit dagelijks wordt voorgelezen in deze abdij.

Biografie
Erik Boers(1960) ‘Philosopher in Residence’ bij Comenius, besloot na zijn studies Wijsbegeerte en Nederlands te gaan werken op het grensvlak van filosofie en organisatie. De afgelopen 35 jaar begeleidde hij talloze groepen professionals, managementteams, Raden van Bestuur/Toezicht/Commissarissen bij het voeren van bezinnende gesprekken. In 2022 promoveerde hij aan de Radboud Universiteit op een onderzoek naar de geschiedenis en theoretische onderbouwing van het Socratisch Gesprek: ‘From Science to Conscience; the Socratic Dialogue Reconsidered’. Binnen Comenius is hij o.a. verantwoordelijk voor het domein Deugdzaam Bestuur & Toezicht. Tijdens het Socratisch Café kunnen alumni het Goede Gesprek nog eens oefenen met Erik.

Lees meer over de Deugdzaam bestuur en toezicht of de andere leergangen.

 

Deze tekst verscheen eerder als Lecture Spirituelle.

Verder praten over dit artikel? Neem contact op met Team Leiderschapsontwikkeling via  033 – 422 99 29 of mail naar info@comeniusleadership.nl.

Meteen een telefonische kennismaking inplannen.