‘Macht is uitgesteld geweld'

Door Paul Verhaeghe (1955), Vlaming, klinisch psycholoog en psychoanalyticus, hoogleraar aan de Universiteit van Gent en spreker bij de Comenius Leergang Wijsheid in Leiderschap. geldt in Vlaanderen als de duider van het onbehagen in de samenleving.

Autoriteit moet weer een plaats krijgen in de opvoeding, vindt de Vlaamse psycholoog Paul Verhaeghe. Zijn nieuwe boek gaat over de manier waarop. „Je kunt in je eentje nooit autoriteit hebben, Tekst Jannetje Koelewijn Foto’s Katrijn van Gie

Ouders voeden hun kinderen niet meer op, zegt Paul Verhaeghe in zijn nieuwe boek, Autoriteit. Niet alle ouders natuurlijk, maar wel veel ouders, en dat heeft nogal wat consequenties. Ze durven geen nee te zeggen, stellen geen grenzen, ze applaudisseren te veel. En als die kinderen dan na verloop van tijd niet meer te hanteren zijn, gaan ze ermee naar de dokter of de psycholoog. Diagnose, medicijnen. Kunnen die ouders ook weer door met hun leven, en dat is al zwaar genoeg. Altijd maar racen om aan hun eigen hooggespannen verwachtingen te voldoen en te voorkomen dat ze het afleggen tegen de concurrentie.

Paul Verhaeghe (1955), Vlaming, klinisch psycholoog en psychoanalyticus, hoogleraar aan de Universiteit van Gent, geldt in Vlaanderen als de duider van het onbehagen in de samenleving. In zijn vorige boek, Identiteit (2012) bracht hij onze depressies en burn-outs in verband met de normen van het neoliberalisme, zoals Sigmund Freud de neurosen van zijn patiënten verklaarde uit de seksuele moraal van zijn tijd. In Autoriteit is het verhaal dat we bang en onzeker zijn geworden doordat het patriarchale model van God en gebod heeft afgedaan. Vader, dokter, leraar, politicus, we geloven ze niet meer en kennen ze geen gezag meer toe. Maar gelukkiger worden we er niet van.

En nu? Terugkeer van de sterke man? Kinderen weer met de harde hand discipline bijbrengen? Vrouwen achter het aanrecht? Niet in Verhaeghes voorstelling van een betere wereld, integendeel. Het nieuwe van Autoriteit is dat hij met een alternatief komt, anders dan in Identiteit en in zijn eerdere bestsellers, Liefde in tijden van eenzaamheid (1998) en Het einde van de psychotherapie (2009).

We zitten achter een groot bord met stoofvlees en frieten, zondagmiddag in een brasserie tegenover het station in Gent, en praten wat over zijn kleindochter van zestien maanden, Luce, aan wie hij Autoriteit heeft opgedragen. Op maandag is ze bij zijn vrouw en op dinsdag gaat ze naar haar andere oma. Op woensdag, donderdag en vrijdag is ze in de crèche, van ’s ochtends vroeg tot bijna bedtijd.

U schrijft vol liefde over haar, maar u maakt zich er ook zorgen over dat ouders kun kinderen zo weinig zien.

„Dan heb ik het over de manier waarop we het maatschappelijk organiseren. Het lijkt erop dat we maar twee soorten mensen meer hebben: zij met te veel werk en zij zonder werk. We zouden het beter moeten verdelen. Dan maar wat loon inleveren. Mijn dochter en haar man hebben het geluk dat de grootouders de kleine ook opvangen, maar vaak is dat niet het geval en dan zitten de kinderen vijf dagen op de crèche. Ik vind dat geen goed idee.”

Waarom niet?

„Niet om de crèches, die zijn goed vandaag de dag, en er is genoeg onderzoek dat aantoont dat kinderen die in een crèche opgroeien socialer zijn dan kinderen die in de beslotenheid van een gezin opgroeien. Het gaat mij om die hele kleintjes, die met drie maanden al op een ontiegelijk vroeg uur uit hun bedje getild worden. Ze moeten mee in de file, en dan worden ze ’s avonds om zes uur pas weer opgehaald. Weer in de file. Hun ritme wordt niet gevolgd. Ze moeten zich aanpassen aan de werksituatie van de ouders in plaats van andersom.”

Hoe kwam u na Identiteit bij het onderwerp autoriteit?

„Het boeide me al veel langer als probleem, ik ging alleen niet akkoord met de oplossing waarover in de psychotherapeutische wereld gesproken wordt: de herintroductie van de vaderfiguur, de klassieke vorm van autoriteit. Ik ben een kind van de jaren zestig, ik vind dat afschuwelijk. De kern van Freuds theorieën berust op de excessen van dat patriarchale model, de neurosen die daaruit ontstaan, de misstanden, en dan zou je het honderd jaar later weer gaan invoeren? Maar al wijs ik de oplossing af, het probleem ontken ik niet. Bij het schrijven van Identiteit wist ik dat ik er verder mee moest. En dan heb ik het over de grote groep mensen bij wie het probleem nadrukkelijk is dat ze geen autoriteit aanvaarden. Dat is twintig, dertig jaar geleden begonnen en in die tijd kwam er ook veel aandacht voor het pestgedrag op school. Daar waren allerlei theorieën over, en in Liefde in tijden van eenzaamheid schreef ik al dat het niet de vraag is waarom kinderen pesten – dat hebben ze altijd gedaan – maar waarom ouders er niet meer mee kunnen omgaan. Het was het probleem van de ouders.”

En van de school.

„En van de school, ja. Ik zei in die tijd al: ouders moeten hun kinderen beter opvoeden. En als leerkrachten voldoende gezag hebben, laten kinderen het pesten wel uit hun hoofd.”

Wat zag u in die tijd nog meer?

„Een verschuiving van autoriteit naar macht. Als ouders en onderwijzers geen autoriteit hebben, gaan ze regels uitvaardigen en straffen opleggen – machtsuitoefening. Maar het verschil tussen die twee doorgrondde ik pas nadat ik Hannah Arendt had gelezen. Dat was na Identiteit en ik had nog niet de bedoeling om over autoriteit te gaan schrijven, ik wilde inzicht krijgen. Dan kom je in zo’n proces van heel veel lezen, heel veel geschiedenis en filosofie, en op een bepaald ogenblik lagen de puzzelstukjes op tafel, en toen was daar dat essay van Hannah Arendt uit 1954, What is authority, en opeens viel alles op zijn plek. Ik heb het! Het was kort na de geboorte van Luce.”

Wat sprak u er zo in aan?

„De helderheid, de eenvoud, de nuchterheid ook. Macht is tweeledig, schrijft ze. De ene persoon is sterker dan de ander, de sterkste kan de ander zijn wil opleggen. Macht is uitgesteld geweld. En autoriteit is drieledig. Iemand bezit autoriteit over anderen door een derde factor: een externe bron waarin ze samen geloven. De anderen onderwerpen zich er min of meer vrijwillig aan. Autoriteit is innerlijke dwang. Je kunt in je eentje nooit autoriteit hebben, het moet je worden toegekend. Merkwaardig genoeg ontbreekt bij Hannah Arendt de link met het patriarchaat, dat zijn autoriteit ontleent aan het geloof in de boven ons geplaatste figuren. Heel de tekst gaat over het patriarchaat, maar ze noemt het nergens.”

Misschien was autoriteit in haar ogen niet noodzakelijkerwijs patriarchaal.

„Het zijn geen synoniemen, nee. Maar als de grond onder het patriarchaat wegvalt, omdat we er niet meer in geloven, dan is het met de autoriteit ervan gedaan. De oplossing van ons probleem met autoriteit is dat we met elkaar een nieuwe grond creëren. En niet dat we proberen de oude grond te herstellen. Die pogingen mislukken sowieso, want we geloven er niet meer in. Alle herstelpogingen leiden tot pure machtsuitoefening – in het onderwijs, in de opvoeding, en ook in bedrijven en in de politiek. Steeds meer regels, overal en altijd controle.”

Zijdelings vertelt hij dat hij Hannah Arendt in zijn manuscript had geïntroduceerd als ‘een van de meeste erudiete vrouwen van de vorige eeuw’. Zijn redactrice schrapte ‘vrouwen’ en maakte er ‘mensen’ van. „Ze had gelijk.” Hij zegt ook dat het patriarchaat in zijn religieuze, politieke en pedagogische versie voor minstens de helft van de mensheid een ramp was, de vrouwen, maar feitelijk voor iedereen die moest buigen voor de autoriteit van vaders en pastoors en schoolmeesters en dokters en dominees.

U zoekt de oplossing in ‘horizontaal functionerende netwerken van mensen die autoriteit verlenen aan verschillende figuren’. Hoe bent u daar zo bij gekomen?

„Het belangrijkste proces voor mij was: afstand nemen van het idee dat autoriteit een vies woord is. Voor mijn generatie roept het associaties op met paternalisme en betutteling, maar we zien niet wat Hannah Arendt zo eenvoudig zegt: autoriteit is dat waarmee we de intermenselijke verhoudingen regelen, en het is een afspraak. Het alternatief is dat we het op basis van macht doen, en die wordt opgelegd. Meer mogelijkheden zijn er niet. Het idee dat we het allemaal op ons eentje gaan regelen, à la Rousseau, dat is de snelste weg naar dictatuur.”

Wat moeten we ons bij ‘horizontaal functionerende netwerken’ voorstellen als het om de opvoeding van kinderen gaat?

„Het begint er al mee dat ouders minder hebben in te brengen dan vroeger. Als een kind, zoals Luce, effectief maar 48 uur per week thuis is, dan is de realiteit dat ze wordt opgevoed door een groep. Dat kun je betreuren, je kunt in de conservatieve reflex schieten en zeggen dat vrouwen moeten thuisblijven, maar beter neem je die realiteit als uitgangspunt en dan zeg je: laat dat hele collectief rond het kind goede afspraken maken en samenwerken. It takes a village to raise a child. Dat gebeurt natuurlijk ook al, maar het kan nog veel meer worden. Zeker als het kind naar school gaat. Helaas zie je nog vaak dat ouders systematisch tegenover de school gaan staan, wat echt geen goed idee is. Ouders en school moeten naast elkaar staan, overleggen, met één mond spreken. Niet zoals vroeger, toen de leerkracht altijd gelijk kreeg, maar zeker niet zoals het nu vaak gaat, dat het kind altijd gelijk krijgt en de school onderuit wordt gehaald. Dat is echt slecht voor een kind.”

Uw boek kan onder andere gelezen worden als een oproep om kinderen weer ontzag bij te brengen voor autoriteit.

„Zeker, dat is opvoeden. We moeten wel een onderscheid maken tussen proces en inhoud. De inhoud gaat over de vraag: hoe wil ik dat mijn dochter en mijn zoon zijn als volwassene, welke normen wil ik dat ze aannemen. Daarover beslis ik als ouder, maar niet in mijn eentje, het gebeurt in een gemeenschap, en niet iedereen hoeft daarover dezelfde mening te hebben. Over het proces valt niet te discussiëren. Hoe jonger het kind, hoe duidelijker je moet zijn. Duidelijkheid creëert veiligheid. Hoe ouder het kind, hoe meer je het kunt loslaten. Het correleert perfect met zijn of haar cognitieve en emotionele ontwikkeling. Maar wat gebeurt er vandaag de dag? Exact het omgekeerde. Een paar jaar geleden deed Kind en Gezin (in Nederland: het consultatiebureau) een onderzoek onder jonge ouders, en wat was hun grootste probleem? Dat ze hun kleuters niets durfden te verbieden. Ik vind dat knettergek. Als je een kind tot 8, 9 jaar opvoedt zonder grenzen, heb je een probleem als ze 14 zijn. En dan worden opeens de schroeven aangedraaid.”

Praat u met uw dochter over de opvoeding van Luce?

„Dat gaat vanzelf. Het is haar eerste kind, dus ze heeft de typische bezorgdheid van een moeder die alles goed wil doen, en haar man heeft dat ook, en wij moeten dat een beetje temperen. De kleine mag van haar ouders niks van suiker hebben, alles van suiker is verboden, en wij zeggen: het is goed dat je zo weinig mogelijk suiker geeft, maar alles verbieden, dat lukt gewoon niet. Gisteren waren we de kleine wat pudding aan het geven, zelfgemaakte pudding, en mijn vrouw zei: er zit suiker in, maar niet veel. Dan glimlacht mijn dochter. Dan mag het wel.”

Hij groeide zelf op in een Vlaams boerendorp – veel buitenspelen, weinig in huis. „Als we iets verkeerds deden, werden we gecorrigeerd door voorbijgangers. Het waren echt niet alleen de ouders die opvoedden. Dat is wat ik bedoel met die horizontale netwerken. Al is het vandaag de dag niet aan te raden, op straat het kind van een ander corrigeren.”

U schrijft zelf dat dorpsgemeenschappen ook dodelijk kunnen zijn.

„Ja, maar het grote verschil met de dorpsgemeenschap van vroeger is dat die in het licht van God en kerk stond. De gemeenschap die ik bedoel is er een die zichzelf organiseert en zelf beslist. Waarmee ik niet wil zeggen dat de nieuwe vorm van autoriteit per definitie goed is. In mijn boek geef ik het voorbeeld van het Duitse leger in de Tweede Wereldoorlog. Duitse soldaten opereerden in autonome eenheden die op het veld telkens opnieuw besloten hoe ze de situatie het best konden aanpakken. Daarmee waren ze lange tijd niet te verslaan. Ze verloren de oorlog door gebrek aan mensen en grondstoffen, niet door hun organisatie. Een groep doet niet vanzelf het goede, je moet krijtlijnen trekken, en dan bedoel ik de samenleving, de politiek. Daarbinnen moeten mensen het zelf doen.”

In Autoriteit stelt Paul Verhaeghe voor dat de democratie ook volgens die methode hervormd zou moeten worden, bijvoorbeeld door voor bepaalde problemen een representatieve groep burgers samen te stellen, die met elkaar tot een oplossing moeten komen.

Ook in die deliberatieve democratie, zoals u het noemt, kunnen mensen tot vreselijke besluiten komen.

„Maar ook tot goede, zoals in het voorbeeld van de Texaanse energieleveranciers die de Texanen wilden raadplegen over belangrijke beslissingen inzake de energievoorziening. Om de valkuilen van een referendum te vermijden werd er een deliberative poll georganiseerd, waarbij aan de burgers die waren uitgekozen alle informatie werd gegeven en er alle tijd was voor onderling overleg. Het resultaat was dat het percentage Texanen dat bereid was meer te betalen om hernieuwbare energie te steunen steeg van 43 naar 84 procent. Zeer overtuigend. Zeer hoopvol.”

Uiteindelijk gaat u uit van het goede in de mens.

„Dat goede is er in elk geval óók. Wat dat betreft heb ik iets geleerd van Frans de Waal, de beroemde primatoloog [en schrijver van boeken over politiek en moreel gedrag bij mensapen]. Hij toont heel mooi aan dat bij primaten twee soorten gedrag tegenover elkaar staan: het egoïstische en het solidaire. De omgeving bepaalt wat het meest naar buiten komt. In ons zit het ook alle twee en we hebben er alle belang bij om naar een goed evenwicht te zoeken.”

Psycholoog, analyticus
Paul Verhaeghe werd op 5 november 1955 geboren in het dorp Roeselare, bij Gent. Zijn vader was schoenmaker, moeder huisvrouw, drie jongere zusjes. Lezen was er thuis niet bij, zijn eerste boek kocht hij op zijn zestiende, een roman van Stijn Streuvels. Hij studeerde psychologie aan de Rijksuniversiteit Gent. Zijn twee promotieonderzoeken gingen over hysterie (1985) en psychodiagnostiek (1992). Hij werkte als klinisch psycholoog en psychotherapeut bij de GGZ en bij de Bijzondere Jeugdzorg.Sinds 1996 is hij hoogleraar in Gent, hij doceert er psychodiagnostiek, psychoanalytische therapie en genderstudies. Tot 2000 gingen zijn wetenschappelijke artikelen vooral over Freud en Lacan. Met Over normaliteit en andere afwijkingen (2002) bood hij een alternatief voor de door hem bekritiseerde DSM-diagnostiek.

Schrijver van bestsellers
Als schrijver voor een groot publiek brak Paul Verhaeghe door in 1998, met Liefde in tijden van eenzaamheid, een psychoanalytische lezing van de postmoderne man-vrouwverhouding. Sinds 2000 gaat zijn aandacht vooral uit naar de explosieve groei van het aantal psychische stoornissen, de dominantie van een psychodiagnostiek gebaseerd op labels (DSM) en het verband met maatschappelijke veranderingen. Hij schreef erover in Het einde van de psychodiagnostiek (2009) en in Identiteit(2012). Dat laatste boek heeft in Vlaanderen, en ook in Nederland, tot veel discussie geleid. Volgens Verhaeghe worden we ziek van de neoliberale concurrentiemaatschappij waarin we leven. Verhaeghe is getrouwd en heeft een dochter van 30 en een zoon van 26.

Bron: NRC